natuurkalender juni 2024
Een jaar geleden was het in dezelfde maand recordwarm. Zo hier en daar was zelfs sprake van een hittegolf. Nu een jaar later was het in juni weliswaar enkele dagen volop zomer, maar desondanks was her in de eerste drie weken sprake van koel en wisselvallig weer. Er viel in onze contreien dan ook behoorlijk veel water. Nochtans was het een maand, waarin van alles te beleven en te fotograferen viel. Het aanbod van aangeleverde natuurfoto’s is deze keer dan ook uitzonderlijk groot.
In de vlinder- en libellenrubriek laten we deze keer soorten zien als: Cramers “88”, veenhooibeestje, rupsen van de dagpauwoog, groot avondrood, als ook sierlijke- en Oostelijke witsnuitlibel (2 x). Andere insecten, die de revue passeren zijn: moeraszweefvlieg en bosbijvlieg.
Eindelijk was er ook weer aandacht voor onze kleurrijke flora met onder meer: bijenorchis, bosogentroost, kruisbladgentiaan, breed wollegras en kleine zonnedauw.
Qua vogels komen deze maand aan bos: Amazone-ijsvogel, koereiger, purperreiger, zwarte stern, visdief, kwartel, fazant, kleine plevier en oeverzwaluw.
De sessie wordt afgesloten met zwarte moerasschildpad en reegeit. We beginnen voor de afwisseling deze keer eens met een aantal niet alledaagse vlinders en libellen.
In de vlinder- en libellenrubriek laten we deze keer soorten zien als: Cramers “88”, veenhooibeestje, rupsen van de dagpauwoog, groot avondrood, als ook sierlijke- en Oostelijke witsnuitlibel (2 x). Andere insecten, die de revue passeren zijn: moeraszweefvlieg en bosbijvlieg.
Eindelijk was er ook weer aandacht voor onze kleurrijke flora met onder meer: bijenorchis, bosogentroost, kruisbladgentiaan, breed wollegras en kleine zonnedauw.
Qua vogels komen deze maand aan bos: Amazone-ijsvogel, koereiger, purperreiger, zwarte stern, visdief, kwartel, fazant, kleine plevier en oeverzwaluw.
De sessie wordt afgesloten met zwarte moerasschildpad en reegeit. We beginnen voor de afwisseling deze keer eens met een aantal niet alledaagse vlinders en libellen.
De jongste natuurfotograaf (net 18) uit onze gelederen heeft deze maand een bezoek gebracht aan het regenwoud in Peru. Zijn speciale interesse voor vlinders, maar ook libellen, steekt hij al geruime tijd niet onder stoelen of banken. Ook hier In het Nationaal Park Madre de Dios Manú ging zijn aandacht uit naar deze behendige vliegers met vaak bijzondere en mooie kleuren. Afgebeeld ziet u een vlindersoort uit de onderfamilie Biblidinae, die de bijzondere Engelse naam Cramers “88 (Diaethria clymena peruviana) draagt. Cramers zal wel degene zijn geweest, die ‘m ooit eens heeft ontdekt, maar het getal 88 is afgeleid van het “getal” wat op de achtervleugels te zien is. In de onderhavige situatie is de tweede 8 jammer genoeg net een beetje teveel “doorgelopen”. De bewuste vlinder komt vooral af op rottend fruit en mest. Het nationale park Manú ligt overigens in het Amazonebekken, op de grens van Peru met Bolivia. Het is de plek met de grootste biodiversiteit ter wereld.
|
Terug in Nederland zag hij - samen met schrijver dezes - kans om in het Fochterloerveen (op de grens van Friesland en Drenthe) ook het Veenhooibeestje (Coenonympha tullia) op de gevoelige plaat vast te leggen. Dit vlindertje, wat uitsluitend voorkomt in hoogveengebieden, is in ons land uiterst zeldzaam geworden. De soort komt nog maar op een paar plekken in Drenthe voor. Op andere vliegplaatsen in Overijssel en Gelderland is deze vlinder al vele jaren geleden uitgestorven. Het ideale leefgebied van dit zeldzame beestje bevindt zich niet in de kern van het hoogveengebied, maar in de overgangszone. Langs het zogeheten “blotevoetenpad” telden we er op 22 juni j.l. zeker een stuk of acht. De rupsen gedijen op eenarig wollegras. Dankzij aangepast beheer lijkt de vlinder de laatste jaren een grotere en stabielere populatie te krijgen in het Fochteloërveen. Dat is - zij het voorzichtig - goed nieuws.
|
De Dagpauwoog (Aglais io) staat in tegenstelling tot de vorige soort als één van de meest algemene dagvlindersoorten van ons land te boek. Het is daarnaast ook één van de bontst gekleurde vlinders, zelfs in geheel van Europa. De soort ontbreekt alleen in het uiterste noorden en zuiden van ons continent. De opvallende oogvlekken op de vleugels boezemen bij veel vijanden het nodige ontzag in. Op de foto ziet u een grote cluster aan rupsen van deze soort bijeen. Deze zijn kennelijk kort daarvoor tevoorschijn gekomen uit de eitjes van de dagpauwoog, die op grote brandnetel waren afgezet. De rupsen kunnen individueel tot wel 42 mm groot worden en zijn zwart van kleur met fijne, witte spikkeltjes en lange, zwarte doorns op de rug en op de flanken. De zogeheten “junidip”, mede als gevolg van de vele regen, zorgde weliswaar deze maand voor weinig vlinders, maar rupsen werden er deze maand volop gemeld, met name van de dagpauwoog, getuige ook deze foto.
|
Een andere vlinderliefhebber van ons natuurfotografenclubje stuurde deze opname in van een mooie, maar vooral kleurrijke nachtvlinder, zijnde Groot Avondrood (Delephila elpenor). Op 17 maart 2024 werd de pop van deze soort in zijn tuin aangetroffen. Nagenoeg 3 maanden later en wel op 15 juni j.l. kwam de soort uit de grond tevoorschijn. De beide opnames zijn in dit geval tot één foto samengevoegd. Groot avondrood behoort vanwege het uiterlijk tot de zogeheten pijlstaartvlinders. In tuinen met vooral fuchsia kun je de rups nogal eens aantreffen. Deze kennen we als olifantsvlinder, vanwege de aanwezigheid van een soort “slurfje” en hun grootte (circa 8 cm). De opvallende rups heeft bijzonder “grote ogen” op het lichaam. In de vrije natuur houden de rupsen zich vooral op tussen het gebladerte van wilgenroosje, kattenstaart en moeraswalstro. Kamperfoelie is voor groot avondrood ook één van de favoriete plantensoorten. Van deze nachtvlindersoort is bekend dat ze met hun echte ogen ultraviolette, gele en blauwe kleuren kunnen detecteren
In ons land komen 5 soorten witsnuitlibellen voor. Dat zijn naast de sierlijke, de gevlekte, de ven- en de Noordse ook de Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons). Deze laatste is een in ons land zeer zeldzame llibel met een slank achterlijf en witte achterlijfsaanhangsels. De soort ontbrak tot dusverre in onze uitgebreide fototheek. We moesten om in dit hiaat te voorzien echter wel een eindje “kachelen”, maar uiteindelijk vonden we ‘m in het noordelijk deel van Drenthe; op de grens met Groningen. Al snel konden bij aankomst de eerste exemplaren worden vereeuwigd. We telden er op deze dag, naast tal van andere libellensoorten, zeker70. Wat bij deze soort bij vooral de mannetjes opvalt, is het zwart witte pterostigma in de vleugels. Bij de gelijkende sierlijke witsnuitlibel is d’ie wit.
Naast de voorgaande 6 vlinders en libellen laten we u nu ook kennismaken met een tweetal andere insectensoorten, zoals de Moeraszweefvlieg (Tropidia scita). Zoals de naam al doet vermoeden moet je ze zoeken bij moerassen, moerasbossen en in laagvenen. Daar waar een dergelijk biotoop met riet en open water aanwezig is, kan je ze in ons gehele land aantreffen. Vliegen doen ze van ongeveer half april tot en met half september. Moeraszweefvliegen hebben wel wat weg van bladlopers. De soort is herkenbaar aan het glanzend zwarte ruggedeelte met korte goudgele beharing. De lengte bedraagt 7 tot 11 mm. Ze bezoeken graag bloemen als gele lis en boterbloem en vliegen meestal laag bij de grond, zoals in dit geval op stekelvaren.
Nu we toch in het bos zijn aanbeland, is een switch naar de florawereld snel gemaakt. Eén van onze fotografen is sterk geïnteresseerd in de plantenwereld en trekt regelmatig de grens over, op zoek naar planten, die hier niet of nauwelijks (nog) voorkomen. In dit geval gaat het om dit bijzondere plantje, die men ooit de prachtige naam Bosogentroost (Euphrasia nemorosa) heeft meegegeven. Het is een eenjarige plantje uit de bremraapfamilie, die te boek staat als halfparasiet. Van nature komt bosogentroost voor in Noordwest- en Midden-Europa, maar ook in Azië. Van daaruit is deze verspreid naar Noord-Amerika. De soort is inheems in Nederland, maar is hier wel erg zeldzaam. Er bestaan verschillende soorten ogentroost. Vroeger werd dit plantje gebruikt om oogziektes te genezen, vandaar de naam. De opname is gemaakt in de omgeving van het Duitse Lengerich.
Een andere soort, die in Duitsland (omgeving Beckum) kon worden geportretteerd is Kruisbladgentiaan (Gentiana cruciata). De gentiaan is uitsluitend te vinden op droge, zonnige tot licht beschaduwde standplaatsen en kalkrijke, licht humus houdende grond. Je herkent ‘m aan de kruisgewijs geplaatste langwerpige leerachtige bladeren. De klokvormige bloemen zitten als een soort kluwen in de oksels van de bovenste bladeren. Ze hebben vier blauwe kroonbladen; de “keel ervan” is wit met blauwe vlekken. De kleur van de bloemen zelf is, zoals te zien op de foto, helder blauw. De soort is in wilde vorm in ons land nog steeds zeldzaam, maar kent stabiele populaties. Ze zijn onder andere te vinden in de droge, kalkrijke duinen en in Zuid-Limburg
|
We maken nu een side-step naar de libellen, waar menigeen van ons ook bovenmatig in geïnteresseerd is. Een uitstapje naar het Woildlakebos (Weerribben) leverde gelukkig dit jaar ook weer meerdere Sierlijke witsnuitlibellen (Leucorrhinia caudalis) op. Nog niet zo lang geleden was dit een zeer zeldzame libel in ons land. Door de verbeterde waterkwaliteit wordt deze witsnuitlibellensoort de laatste tijd echter op steeds meer plekken waargenomen. Achttien jaar geleden werd deze ranke libel na 36 jaar weer voor het eerst in ons land gezien. Heel lang hebben we het in onze omgeving moeten doen met een enkele waarneming uit 1961 (Lonnekermeer). Tegenwoordig kom je zo ook meer en meer tegen in onze omgeving. Zoals op de foto te zien, zit hij (het is een mannetje) graag op de bladeren van waterlelies. De mannetjes zijn herkenbaar aan hun knotsvormige en vaak opstaande achterlijf. Eenmaal volgroeid hebben ze een witte vlek (pterostigma) op hun vleugels. Zoals de naam al doet vermoeden, is deze libellensoort uitgerust met een wit “masker”
Dat de zeldzame Oostelijke witsnuitlibel (Leucorrhinia albifrons) zomaar niet uit ons land verdwijnt, valt op te maken uit de vele paringen, die we ter plekke zagen. Bijgaand ter illustratie een duetje (paringswiel) van deze bijzondere soort. Hopelijk wordt er dit jaar voor veel nakomelingen gezorgd. De bezochte plek is overigens (nog) de enige locatie in Nederland, waar de “Oostelijke“ voorkomt. De soort is altijd al zeer schaars geweest in ons land. Voor zover bekend werd in 1994 het laatste exemplaar gezien bij Appelscha. Na lange afwezigheid werd in 2005 weer voor het eerst voortplanting vastgesteld. De soort vliegt doorgaans van eind april tot half augustus en is te vinden bij matig voedselarme wateren, zoals venen. Het uitsluipen vindt in de regel plaats van eind mei tot begin juli. Nederland betekent voor de Oostelijke witsnuitlibel de uiterste westgrens van zijn verspreidingsgebied
Ons land kent 12 soorten bijvliegen. Het zijn evenwel geen bijen en ook behoren ze niet tot de “echte” vliegen; het zijn namelijk zweefvliegen. Vanaf april zijn ze overal te zien; in de tuin, op het balkon of in dit geval in en bij bossen. Afgebeeld is de algemeen in ons land voorkomende Bosbijvlieg (Eristalis horticola). Door hun vaak geel-zwarte tinten en beharing kunnen ze zowel door dieren als mensen worden aangezien voor bijen, hommels of wespen. Bij dergelijke soorten spreken we van mimicry, oftewel na-aperij om te kunnen ontkomen aan hapgrage belagers. Tot voor kort was het lastig om de onderscheidenlijke soorten te determineren. Sinds kort kan iedereen evenwel gebruik maken van de handige digitale soortzoeker “Bijvliegen van Nederland”. Deze selecteert diverse kenmerken. Detailfoto’s van vleugelpatronen en tekeningen van het achterlijf moeten echter wel goed in beeld zijn gebracht. Het is nog net niet zo dat een kind de was kan doen, maar ook beginners zijn momenteel in staat om bijvliegen op naam te brengen
|
Een soort, die je in ons land iets vaker zou kunnen tegenkomen, is de Bijenorchis (Ophrys apifera), alhoewel ook deze soort tamelijk zeldzaam is in ons land. De foto is evenwel in Duitsland (wederom omgeving Lengerich) gemaakt. De naam van de orchidee is ontleend aan het feit dat de onderlip van deze plant op een bij lijkt. Die onderlip is opgebold, meestal bruin van kleur met een gele tekening en harig aan de rand, met een groene zuil waarin twee ogen lijken te zitten. Dat laatste is op de foto evenwel niet te zien, omdat de opname van opzij is gemaakt. De soort lijkt op de iets kleinere Hommelorchis (Ophrys holoserica), die evenwel niet in het wild in Nederland voorkomt. Een detail van de bloeivorm doet het altijd goed op de foto.
|
Nog veel zeldzamer in ons land is Breed Wollegras (Eriophorum latifolium). Nog maar enkele jaren geleden kwam deze op nog geen kilometer afstand voor van het thuisadres van schrijver dezes. Het ieen heel kieskeurige plant, althans voor wat betreft de waterhuishouding. De soort wordt namelijk alleen aangetroffen op natte plaatsen, die ook ‘s zomers vochtig blijven. Daarnaast moet de bodem voedselarm zijn en gevoed worden door basenrijk grondwater. In het buitenland, zoals ook in dit geval in Duitsland, wordt de soort vooral in kalkmoerassen aangetroffen. Breed wollegras behoort in ons land tot de meest bedreigde soorten van de Nederlandse flora. Dus bekijk ‘m nog maar eens extra goed.
|
Een plantje waar we in meerdere opzichten zuinig op moeten zijn, is zonnedauw, die we vooral kennen als vleesetend plantje. Het woord vleesetend is in dit verband wat “overdone”, omdat ze hun voedsel / mineralen gewoon uit de schrale bodem halen en hun dieet aanvullen met het verteren van insecten. Op de rode bladeren bevinden zich druppeltjes met een kleverige substantie, waaraan (kleine) insecten vast blijven zitten. Het blad rolt zich daarna op en verteert het insect, hetgeen extra voedsel oplevert. Op de foto, gemaakt in het Haaksbergerveen, ziet u Kleine Zonnedauw (Drosera intermedia). Deze soort “vangt” vooral muggen. Daar zal niet iedereen rouwig om zijn. Naast de kleine zonnedauw komen in ons land nog twee soorten zonnedauw voor, te weten lange- en ronde zonnedauw. Alle drie soorten staan op de Nederlandse rode lijst. Zonnedauw gedijt op plekken waar heel veel andere plantensoorten niet kunnen leven, zoals moerassige heide- en veengrond.
Een andere hoenderachtige, die evenmin snel op de wieken gaat, is de Kwartel (Coturnix coturnix). Het is bovendien de enige soort uit deze familie, die als trekvogel door het leven gaat. Overwinteren doen ze rond de Middellandse Zee en ten zuiden van de Sahara. Veel mensen weten überhaupt niet dat deze soort in ons land voorkomt, omdat ze zich vrijwel nooit laten zien en het “kwik me dit, kwik me dat” geluid van ‘m absoluut niet kennen. Het is nagenoeg onmogelijk om een kwartel in de vrije natuur op de foto te krijgen. Toch is dat in de onderhavige situatie gelukt, zoals uzelf kunt constateren. Dat noemen we nog eens mazzelen. Tijdens een inventarisatie, gericht op de overleving van weidevogelkuikens, stond pots in Fleringen dit exemplaar op een zandpad achter de auto. Het is daarom maar goed dat “onze natuurfotografen” vrijwel altijd hun camera’s bij de hand hebben, anders was deze foto zeker niet tot stand gekomen. Het bleef helaas bij dit ene en enige shot. Kwartels zijn overigens echte akkervogels, waarvan de aantallen van jaar tot jaar sterk kunnen verschillen. Het accent van de verspreiding ligt in de oostelijke helft van ons land.
|
Van dezelfde fotograaf is deze opname van een Fazantenhaan (Phasianus colchicus), eveneens gemaakt in het Haaksbergerveen. Fazanten zijn weliswaar niet zeldzaam in ons land, maar in dit geval zit het ‘m bij deze foto in de compositie. Beeldvullende foto’s van vogels hebben ongetwijfeld hun charme, maar ook de omgeving doet ertoe. En daar is de fotograaf in kwestie prima in geslaagd. Zo zou je alle vogels wel op de foto willen zetten. De hanen van deze hoenderachtige zijn goed te herkennen aan hun kleurrijke uiterlijk. De vrouwtjes met hun bruine schutkleur steken hier maar bleekjes bij af. Mits er voldoende hennen aanwezig zijn, is de fazantenhaan polygaam en duldt geen rivalen in zijn territorium. In de paartijd kan het er tussen fazantenhanen dan ook geducht aan toe gaan. Niet zelden wordt er een stevig robbertje met elkaar gevochten. Van oorsprong is de fazant een voor de jacht geïntroduceerde hoendersoort. De in Europa levende dieren zijn kruisingen van minstens vier Aziatische ondersoorten. Het zijn echte loopvogels, die alleen in uiterste nood op de wieken gaan
|
In de omgeving van Fleringen werd door dezelfde natuurfotograaf ook een opname gemaakt van een Kleine Plevier (Charadrius dubius). Het is één van de vier oudervogels, die op een maïsland, wat vanwege de nattigheid lang onbewerkt is gebleven, heeft gebroed. Twee paartjes op één en dezelfde plek komt, althans in onze omgeving, vrijwel nooit voor. Deze plevierachtige staat bekend als een echte pioniersoort. Dat wil zeggen dat hij op plaatsen broedt die alleen tijdelijk geschikt zijn om er te broeden. De kleine plevier wordt niet zelden verward met de bontbekplevier. Deze laatste heeft een oranje snavelbasis, oranje poten en geen geel oogringetje, zoals de kleine dat wel heeft. Bovendien is de bontbekplevier veel meer aan de kust te vinden. De kleine plevier houdt meer van het binnenland (zoetwatermilieu).
|
Als je in het broedseizoen een uitstapje maakt naar de Weerribben en de Wieden, is een bezoekje aan de oeverzwaluwwand bij de Twitterhut in Wetering Oost een aanrader. De zwaluwwand is eigendom van het Staatsbosbeheer, maar de vogelgroep van de IVN afdeling Noordwest Overijssel heeft de zwaluwwand een poosje geleden geadopteerd. Zij zorgen er jaarlijks voor dat de wand goed wordt onderhouden en volgen het broedseizoen van de Oeverzwaluw (Riparia riparia) op de voet. Op 11 juni j.l. zagen we dat er volop oeverzwaluwen vlogen en er zeker 100 broedgaten bezet waren. Grappig om te zien was dat uit enkele broedgaten bloeiend koolzaad groeide. Met wat vliegende zwaluwen er omheen leverde dit ons inziens een aandoenlijk plaatje op. Van de zwaluwen, die in ons land voorkomen, is de oeverzwaluw de kleinste en minst gekleurde. Het beestje is amper 12 cm groot en is qua kleur overwegend bruin, waartoe ook de brede borstband. Het is een echte koloniebroeder.
|
Een doorstart naar St. Jansklooster behoort doorgaans ook tot hetzelfde uitje in de kop van Overijssel. Bij het bezoekerscentrum van Natuurmonumenten is vele jaren geleden een kijkplatform aangelegd waar je, althans bij lage begroeiing, zicht hebt op een kolonie Zwarte Sterns (Chlidonias niger), die daar jaarlijks op nestvlotjes hun jongen groot brengen. Helaas was de vegetatiegroei die dag dusdanig dat hiervan helaas nagenoeg niets te zien was. We moesten het derhalve doen met enkele opnames van overvliegende exemplaren. De zwarte stern is, zoals te zien op de foto, overwegend donkergrijs, met name op de rug. In broedkleed valt de zwarte kop op en links en rechts wat antracietgrijze en witte tinten. Nestvlotjes op deze locatie zijn nodig, omdat geschikte nestplaatslocaties met krabbenscheer nauwelijks meer voorhanden zijn. De fluctuatie bij deze soort is groot. Het ene jaar broedt er slechts een handjevol op deze locatie en in andere jaren soms wel honderd paar. Zwarte sterns verblijven maar kort in Nederland. In mei arriveren ze en vanaf eind juni vertrekken ze al weer naar hun “overwinteringsgebied” in West Afrika
|
Een andere sternsoort, die we u willen laten zien is het Visdiefje (Sterna hirundo). Deze “zeezwaluwen”, zoals ze ook wel worden genoemd, zijn niet alleen aan de kust en boven zee aan te treffen. Ze hebben zich ook aan het leven in het binnenland aangepast. Daar jagen ze vooral boven visrijke slootjes en grotere binnenwateren. Broeden doen ze, net als zwarte sterns, in kolonieverband; het liefst op een eilandje om op die manier gevrijwaard te zijn van bodempredatoren. Ze maken ook veelvuldig gebruik van de bescherming in andere kolonies, zoals die van kokmeeuwen. Op de foto ziet u bij de Grote rietplas in Emmen een om voedsel bedelend jong bij één van de oudervogels. In de herfst trekken “onze” visdiefjes naar het zuiden en brengen de winter door langs de westkust van Afrika. Voor zover bekend staat het wereldrecord vogeltrek op naam van een dergelijke jonge visdief. Deze werd als kuiken geringd op 30 juni 1996 in het midden van Finland. Op 24 januari 1997 werd deze globetrotter teruggevonden op het Gippslandmeer in Australië; op 22.500 kilometer van de oorspronkelijke geboorteplek. Doe het maar na!
Vanaf dezelfde observatietoren kon ook deze overvliegende Koereiger (Bubulcus ibis) worden vereeuwigd. Het is nu nog één van de zeldzamere reigersoorten in ons land, maar er zijn positieve ontwikkelingen. De aantallen lijken namelijk de laatste jaren steeds meer toe te nemen. Er wordt al enkele jaren gebroed en we zien steeds meer pleisteraars. Kolonisatie in ons land lijkt niet meer ver weg. Enkele dagen na deze opname werd er - eveneens in de buurt van Giethoorn - door andere leden van ons fotografieclubje zelfs een groep van 9 koereigers gespot. Koereigers zijn minder dan andere reigers gebonden aan water. Je treft ze vooral aan in weilanden met koeien, paarden of schapen. Daar foerageren ze niet zelden tussen de poten van deze dieren. Ze hebben die naam dan ook niet voor niets gekregen. Ook zitten ze graag op de rug van koeien, maar nog meer op schapen. Het zijn relatief kleine, witte en gedrongen reigers, die in zomerkleed zijn uitgedost met zowel een oranje-gele borst, kruin en rug.
Ook werden in Peru deze Zwarte moerasschildpadden (Podocnemis unifilis) gefotografeerd. Deze soort wordt ook wel Terekay of Terekayschildpad genoemd. De soort komt zowel voor in het noorden als in het midden van Zuid-Amerika en is vrij sterk aan water gebonden. De schildpad komt er alleen uit om te zonnen en eieren af te zetten. Hun habitat bestaat uit moerassen, ondergelopen weilanden, bosranden en heidevelden in vochtige laaggelegen gebieden. Jongere dieren eten wel eens vlees, maar volwassen exemplaren zijn bijna volledig vegetarisch en eten plantendelen of soms aas. De opname is gemaakt vanuit een boot, waarmee over de Manúrivier werd gevaren.
De laatste opname van de maand is gewoon weer in onze eigen omgeving gemaakt. Afgebeeld is een Reegeit (Capreolus capreolus), die in het Haaksbergerveen zo nu en dan haar kop boven de hoge vegetatie uitstak om te controleren of er geen sprake was van onraad. Het ree is één van onze algemeenste zoogdieren. De mannetjes hebben een eenvoudig gewei en vrouwtjes, zoals deze, hebben die niet, alhoewel er zeer sporadisch wel eens een reegeit opduikt, die toch wel behept is met zo’n “hoofdtooi” . Reeën zijn niet zulke grazers als herten dat bijvoorbeeld wel zijn. Ze eten met name bramen, bessen, boomscheuten, twijgen en knoppen van struiken. In de zomer willen ze ook wel eens jonge bladeren eten en bloesems van bomen. Reeën mogen dan wel veel voorkomen, het blijft altijd speciaal als je er eentje op korte afstand tegenkomt, die je in alle rust kunt observeren. De grootste kans om ze te zien heb je in de schemer. Hiermee zijn we aan het eind gekomen van een mooie maandsessie. Op nu naar juli 2024.
|
Voor wie graag Purperreigers (Ardea purpurea) wil fotograferen of bekijken, is vogelkijkhut “de Auken” in de buurt van Giethoorn beslist een aanrader. De kijkhut, een alleszins aantrekkelijke observatietoren, is hier jaren geleden geplaatst door Natuurmonumenten. Van bovenaf is op zichtafstand te zien hoe het er in een broedkolonie soms heetgebakerd aan toe gaat. Er vindt hier dan ook heel wat “gekibbel” plaats, omdat de purperreigers de kolonie moeten delen met ettelijke grote en kleine zilverreigers, lepelaars, maar ook aalscholvers. Als je wat geduld kunt opbrengen, zijn al deze soorten in de vlucht te portretteren, zoals in dit geval deze fraaie purperreiger. Als je je een beetje gedeisd houdt, vliegen de vogels soms akelig dicht langs de hut. Hoe mooi is dat om mee te maken
We keren nog een keer terug naar Zuid Amerika, waar onze jongste telg een opname heeft kunnen maken van één van de zes ijsvogelsoorten, die in Peru voorkomen. Afgebeeld ziet u de Amazone-ijsvogel (Chloroceryle amazona), een soort, die je kunt tegenkomen van centraal Mexico tot centraal Argentinië. Vijf jaar geleden werd de populatie geschat op 0,5-5 miljoen volwassen vogels. Het is dus allesbehalve een bedreigde soort. Genoemde ijsvogelsoort is ongeveer 30 cm lang en heeft de typische vorm van een ijsvogel, met daarnaast een ruige kuif en een lange, zware snavel. De opname laat een vrouwtje zien. Die missen namelijk de rode borst, die de mannetjes bijvoorbeeld wel hebben. Door de vele biotopen, die je in Peru kunt tegenkomen, leven er maar liefst ruim 1800 vogelsoorten. Een vogelland bij uitstek dus.
|
Samenstelling: Wim Wijering E-mail: [email protected] tel. 06.46202123)
De foto’s zijn deze keer gemaakt door: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Jaimey Wilbers, Johan Drop, Gerard Benerink en Rinus Baaijens.
De foto’s zijn deze keer gemaakt door: Leo en Wim Wijering, Laurents ten Voorde, Jaimey Wilbers, Johan Drop, Gerard Benerink en Rinus Baaijens.
Deze maand zijn er zeer veel extra natuurfoto’s gemaakt. We raden u aan om ook een kijkje te nemen in de rubriek overige “Recente foto's”. Nieuwgierig geworden? Klik dan op “Foto's juni 2024” of surf eenvoudigweg naar genoemde rubriek